Hij wist ook niet helemaal zeker wat de exacte herkomst van de naam was (was het een molen waarin herten vermalen werden, werd hij aangedreven door herten of was het puur symbolisch), Henry tastte volledig in het duister. Hij had de avond ervoor in de kroeg erover gehoord en dit had zijn nieuwsgierigheid en fantasie weten te bespelen.
Na een busreis die onder andere leidde langs Ridderkerk en andere bible-belt-gehuchten kwam de bus uiteindelijk aan in Kinderdijk. Slenterend langs de dijk bekeek hij aandachtig alle houtgesneden naamborden van de verschillende molens die hij passeerde. Geen van allen had echter in de verste verte iets met herten te maken, laat staan andere gehoefde dieren. De moed begon Henry wat in de schoenen te zakken, zeker toen hij zag dat hij vrijwel alle molens inmiddels was gepasseerd. Ook bij de laatste molen bleek hij bot te vangen. Ook een vraag bij de plaatselijke bevolking naar het hoe en wat bood geen uitkomst. Beteuterd liep hij terug naar de bushalte, mijmerend over het feit dat deze molen dan misschien toch in Zaanse Schans stond en of hij daar dezelfde dag nog naartoe zou gaan. Dat deed hij maar niet, hij keerde terug naar zijn woonplaats. Om daar als een van de eersten weer plaats te nemen aan de toog van het dorpscafé. Hij raakte in gesprek over de molen en vond in de fantasie zijn tegenstander.